Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Dit was jullie dierbare opa nou
Zei vader Kraai tot zijn kinderen
Hij was toch zo nobel, hij was toch zo trouw
Hij was toch zo ijverig, altijd in touw
Hij was toch zo goed voor zijn minderen
Toen grootvader oud was, zo'n jaar of drie
Toen roofde hij zilveren dingen
Toen kreeg hij het stelen wel onder de knie
Hij roofde een zilveren naai-etui
En, als hij de kans kreeg, ringen
Een zilveren lepeltje iedere dag
Hij had er wel negenentachtig
Hij hield zo van blinkende lepeltjes, ach
De mensen zeggen wel dat het niet mag
Wij kraaien vinden het prachtig!
Soms ving hij een muis voor je grootmama
Dan gaf zij een deftig dineetje
Je grootvader hield dan een toespraak, ja
Hij had een geweldige stem, krá, krá!
Wij werden er stil van, weet je
Dus kinderen, kijk naar het schilderij
Je opa, wist, hoe het hoorde
Bedenk, wat je opa telkens weer zei:
Blijf Kraai, blijf altijd Kraai, zei hij
En dat waren wijze woorden