Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Annie M.G. Schmidt
‘Nu heb ik een verrassing,’ zei de tante van Jan Hein
‘we gaan gezellig naar de tandarts, is dat even fijn?
De tandarts moet dat kleine gaatje in jouw kiesje vullen
Nou? Vind je het niet énig?’ Maar Jan Hein begon te brullen!
En tante moest hem bij z'n oren naar de tandarts sleuren
Hij jammerde van boe! en woe!, maar ja, het moest gebeuren
De tandarts zei: ‘Kom jongetje, ik schiet je toch niet dood...
Je doet net of je drie bent, en je bent toch al zo groot
Er zijn hier toch geen tijgers en geen beren en geen leeuwen!’
Maar och, Jan Hein bleef gillen, krijsen, jammeren en schreeuwen
Eerst schreef de tandarts, keurig net, Jan Hein z'n naam in 't boek
Maar toen hij opkeek van dat boek... toen was Jan Heintje zoek
Ze zochten onder het tapijt en achter het bureau
Ze keken in de boekenkast en in de radio
En in de la met tangetjes... waar was nou toch die jongen?
En tante zei: ‘Misschien is hij wel uit het raam gesprongen!’
Toen hoorden ze ineens: ‘Hatsjie!’ en kijk, daar zat Jan Hein
Daar zat hij boven op de kast, heel zielig en heel klein
Nu was er niets meer aan te doen, nu moest hij op de stoel:
De boor die ging van zzzzzt en rrrrt. Toen zei de tandarts ‘Spoel
Je bent een grote jongen hoor!’ ‘Jazeker,’ zei Jan Hein
‘ik ben een grote jongen en 't deed helemaal geen pijn.’