Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Jules De Corte
Het porseleinen vogeltje, gemaakt van porselein
Het had haast wel een vogeltje van veertjes kunnen zijn
Met ranke, slanke vleugeltjes, zo teer als van een kinderziel
Waar elke keer een straaltje van de gouden zon op viel
Wat had het in z'n snaveltje, een porseleinen lied
Maar als je niet kon luisteren, dan hoorde je het niet
Een tere broze lentewijs, nog lichter dan een vlindertoon
Voor groten onverstaanbaar maar voor kinderen wonderschoon
Wat droeg het om z'n schoudertjes, een manteltje van glas
Zo fijn dat het wel leek of het door een spin geweven was
En om z'n hals een belletje, dat tingde als een klokkenspel
Voor groten niet te horen, maar voor kinderoortjes wel
Totdat een klein stout kogeltje ontsnapte aan een geweer
En het porseleinen vogeltje viel stukgebroken neer
De grote mensen keken, want dat doen ze waar iets breekt, altijd
Maar geen van hen heeft samen met de kinderen meegeschreid
Om het porseleinen vogeltje