Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
In oude kathedralen
Van gotisch glas gebouwd
Liggen dode kardinalen
Hun vriendinnen te beminnen
In steen en brons en goud
En wijze uilen dalen
Er neer, zo grijs als lood
Met de echo van verhalen
Die de vorsten hun vertellen
Nog eeuwen na hun dood
Zal ik blijven of verder gaan?
Ik trek mijn bonte jas met bellen aan
Mijn schelpenhoed, mijn staf ter hand
Zo wandel ik door Tegenland
In morgennevels groeien
Uit kratermeren koud
Suikerlelies die gaan bloeien
Stijgend onder orgeltonen
Een klokkenspel van goud
De wind waait uit het zuiden
Zodat je horen kunt
Hoe het verre hoge luiden
In het sneeuwwit licht blijft hangen
Dat ruikt naar pepermunt
Zal ik blijven of verder gaan?
Ik trek mijn bonte jas met bellen aan
Mijn schelpenhoed, mijn staf ter hand
Zo wandel ik door Tegenland
Ver boven alle dalen
En nevelbergen hoog
Hoger dan de zonnestralen
Zal ik stijgen met mijn dromen
Langs de glazen regenboog
Het zal me toch wel lukken
Aan het einde van de reis
Om de gele maan te plukken
Zou hij naar bananen smaken
Of naar vanilleijs?
Zal ik blijven of verder gaan?
Ik trek mijn bonte jas met bellen aan
Mijn schelpenhoed, mijn staf ter hand
Zo wandel ik door Tegenland