Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Er viel een hete schaduw over het strand
Die depressie had de zon dus toch gevangen
De wind bleef onder het wolkendeksel hangen
De dag bleef stilstaan tussen een en twee
Vanille ijs smolt in haar bruine hand
Ze likte langzaam met een koel verlangen
Ze had nog zilte parels op haar wangen
Ze bracht de golven in haar haren mee
En in haar ogen de sterren van de zee
In haar schelp van stilte zocht ik gaten
Probeerde mij met haar te laten praten
Ik keek naar boven en had geen idee
Vier cijfers vormden een reclamevlucht
Toen hing er eau-de-cologne in de lucht
Ze zei iets dat ik moeilijk kon verstaan
Een man zat met een radio te spelen
Die mij daarop vierstemmig mee kon delen
Dat liefde alles was wat ik nodig had
Ze keek me een tijd later peinzend aan
En net toen ik haar schouder wilde strelen
Begon het haar klaarblijkelijk te vervelen
Dat ik alleen maar zwijgend naast haar zat
En ze verdween half achter het ochtendblad
Tot haar navel toe was wereldnieuws te lezen
Ze zei dat eau-de-cologne fijn zou wezen
Het speet me dat ik dat niet bij me had
Ze leek me onder haar bikini bruin
Ze had een hoge schutting om haar tuin
De eerste druppels vielen op mijn hand
Tijd voor thee en om zich aan te kleden
Opeens leek alles jarenlang geleden
Ze deed haar kleren aan en groette mij
Een regensluier daalde over het strand
En kinderen huilden hard en ontevreden
De natte vlaggen zakten naar beneden
En iets dat nooit begon was al voorbij
Haar kleine wrede hand liet mij niet vrij
De regen deed me weer naar zee verlangen
Haar golven hielden mij opnieuw gevangen
Het ochtendblad nam ik mee, het was van mij
Steeds verder werd ik weggesleurd van het strand
De geur van eau-de-cologne woei van het land