Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Hij zat altijd op het pleintje bij ons voor de deur
Met zijn veel te harde stem en zijn penetrante geur
En maar protesteren tegen dit redeloos bestaan
En dat als wij achter de ramen
Niet snel tot inkeer kwamen de wereld zou vergaan
De kinderen speelden door ze waren zijn geschreeuw gewoon
En wie hem wilde redden kon rekenen op zijn hoon
Ik voelde medelijden met die moedeloze man
Toen ik op een winterdag
Die zwerver zitten zag
Was het eerste wat ik dacht:
Die ken ik ergens van
Hij was een oude junkie al heel lang aan de dope
Vol mooie levensdromen als hij langs de gevels sloop
Uit een jongensboek gelopen en maatschappelijk ontspoord
Als hij op zoek was naar een dealer
Zat de duivel op zijn hielen tot hij had gescoord
Eens liep hij de stad uit hunkerend naar een nieuw bestaan
Hij dacht: als ik het anders wil dan moet ik hier vandaan
Maar bij de brug gekomen zag hij de horizon
Aan de lege overkant
Aan het einde van het land
En door heimwee overmand
Keerde hij weer om
In de zwembadpas
De benen nauwelijks zichtbaar
Onder een lange regenjas
Ietsje door de knieën
Als zonder latten skiën
Zo was de zwembadpas