Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Rob de Nijs
Dat 't kalverliefde was, ach man wat zegt dat
Ik was zeventien en nooit verliefd geweest
Totdat zij bij mij achterop zat
Op de fiets naar het eindexamenfeest
Ik zat vurig en langdurig stil te hopen
Op n' geluk bij een ongeluk, een lekke band
Zodat ik hand in hand met haar verder kon lopen
Het bos lag open aan de overkant
En ik dacht:
Ik heb een mond die nooit gekust heeft
En een kont die nooit meer rust heeft
Zolang jij me niet die kans geeft
Om te tonen wat ik kan
Toe maak me man
Maar ach die fiets die wou het niet begeven
En op het feest was ik haar bij de deur al kwijt
Ik dacht ik maak meteen een einde aan m'n leven
Of ik blijf maagd tot in de eeuwigheid
Ik heb een mond die nooit gekust heeft
En een kont die nooit meer rust heeft
Zolang jij me niet die kans geeft
Om te tonen wat ik kan
Toe maak me man
En toch is het gebeurd
Vraag niet hoe, vraag niet waar
Maar ik was mijn fiets al kwijt
Op de terugweg met haar
Met zeventien jaar...
Ik heb een mond die nooit gekust heeft
En een kont die nooit meer rust heeft
Omdat ze mij steeds de kans geeft
Te tonen wat ik kan
Dat maakt me man
Man wat een man