Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Die trouweloos van aard als ik is
Eens Amsterdam verried
Hij vindt geen rust
Aleer zijn schuld
Gedelgd is met een lied
En waar hij zwerft
En wat hij zoekt
Vindt hij ter wereld niet
Voordat hij weer de duiven
Rond de Westertoren ziet
Straks ben ik hier weer ver vandaan
Maar als de eerste kou zich meldt
Dan denk ik toch: zou het sneeuwen
Gaan op het Amstelveld?
Straks ben ik niet in deze stad
Maar denk er toch weer aan terug
Dan denk ik hoe ik zomaar
Haring at op een ronde brug
De straat waar ik een meisje had
Is fraai gerenoveerd
Maar veel bewoners van weleer
Zijn nooit teruggekeerd
Die goeie buren die ze had
Die werd het hier te chic
De bakkerswinkel werd bistro
De slager een boetiek
Zij had zo'n deur die openbromt
Een trapgat hemelhoog
Dat kaler werd met elke tree
Dan stond je oog in oog
En even later zat je dan
Te praten op een kist
Onder een reproduktie van
Zo'n Frans impressionist
Straks ben ik hier weer ver vandaan
Maar als de eerste kou zich meldt
Dan denk ik toch: zou het sneeuwen
Gaan op het Amstelveld?
Straks ben ik niet in deze stad
Maar denk er toch weer aan terug
Dan denk ik hoe ik zomaar
Haring at op een ronde brug
De Prinsengracht is altijd mooi
Al stroomt de regen neer
De Wester kan niet somber zijn
Nooit is 't hier lelijk weer
Maar na Carre de Lepelstraat
Waar je 't gevoel bekruipt
Dat er nog steeds na veertig jaar
Het hart van kommer druipt
Mijn Amsterdam, zo mooi van licht
Maar ook zo licht van zin
Vrouw die je altijd buiten laat
Al laat ze je erin
Stad waar men van de vredesduif
En van de vrijheid weet
Maar volk in een container stopt
Die Bijlmerbajes heet
De hoeren zijn zo jong dit jaar
Ze kijken donker uit
Hun leven gaat niet verder
Dan een heroinespuit
Zij horen bij die menigte
Die niemand helpen kon
De immobiele eenheid
Van plantsoenen en stations
Straks ben ik hier weer ver vandaan
Maar hoor ik dan een carillon
Dan zou ik graag uit wandelen
Gaan in de Jordaan
Maar soms wordt mij het hoofd zo licht
Ik weet niet waar ik bleef
Dan denk ik weer aan een gedicht
Dat eens Jan Campert schreef:
"Die trouweloos van aard als ik is
Eens Amsterdam verried
Hij vindt geen rust
Aleer zijn schuld
Gedelgd is met een lied
En waar hij zwerft
En wat hij zoekt
Vindt hij ter wereld niet
Voordat hij weer de duiven
Rond de Westertoren ziet"