Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Boudewijn De Groot
Er kwamen eens drie mandarijnen
In een theetuin over een brug
Ze waren gekleed in robijnen
Met draken van goud op hun rug
En een drenkeling die in het water lag
Riep in zijn grote nood:
O hoge heren, help, want ach
Ik sterf, dit wordt mijn dood
De eerste hoge mandarijn
Van edelstenen stijf
Sprak: het is heel goed om droog te zijn
Sta toe dat ik het blijf
De tweede hoge mandarijn
Gekleed in zwaar brokaat
Sprak: het is niet goed om nat te zijn
Sta toe dat ik het laat
De derde hoge mandarijn
Van purper was zijn boord
Sprak: ja, uw sterven doet mij pijn
Geef toe dat u mij stoort
En de drenkeling, hij vloekte luid
Hij zag ze verder gaan
Drie gouden draken zagen hem uit
De verte zwijgend aan
De dag daarna, het was guur en koud
Kwam het drietal daar weer terug
Een waterlelie van puur goud
Dreef stil onder de brug
De eerste hoge mandarijn
Toen hij de lelie zag
Sprak: het is gezond om naakt te zijn
Op zo een warme dag
De tweede hoge mandarijn
Zag het gouden lelieblad
En sprak: om het meest gezond te zijn
Is het beste wel een bad
De derde hoge mandarijn
Trok zijn mantel uit van zij
En sprak: om heel precies te zijn
Die lelie is voor mij
Er kwamen eens drie mandarijnen
In een theetuin over een brug
En opnieuw is de zon gaan schijnen
Maar geen mens zag hen ooit weer terug