Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Herman van Veen
Later gaan wij naast elkaar wandelen op de Overtoom
Drinken zoete melk met room, strijken door ons grijze haren
Zie je ons daar samen lopen, naast elkaar zo diep bedaard
Jij een lieve ouwe taart, ik nog kras, dat is te hopen
Maar al worden we ook wrakker, al dat vreselijke snoeven
Zal tenminste niet meer hoeven, gaar of muf we zijn gebakken
En we zeggen kijk de tram of hoor jij die vogel zingen
Al die nutteloze dingen want het hoeft niet meer adrem
En het hoeft niet meer zo rap, want we moeten nergens heen
Och we wonen toch alleen in zo'n rothuis met een trap
Ik beloof je dat ik dan het attent zijn aan zal leren
En ik zal ook vaak proberen of jij nog wel lachen kan
Lachen als een oude dame, die haar zegje heeft gezegd
Die als zij word afgelegd zich voor niemand hoeft te schamen
Wel wel wel, zo zal dat gaan en we sterven heel bedaard
Op een donderdag in maart, tegelijk daar hecht ik aan
En als onze aardse last met de wereld gaat vergroeien
Zal uit jou een bloempje bloeien, een viooltje dat staat vast