Ik zing van de vogels, de bomen en de zee
Het tranendal, het mens'lijk wel en wee
Ik zing van de weemoed, de blues, de cafard
Zodra ik zing wordt alles minder zwaar
Ik zing van de mode, de kleuren van de tijd
De stelligheid van de onzekerheid
Ik zing van de scholen en hoe men wordt geknecht
Geen onderwerp ga ik uit de weg
Maar over jouw liefde, daarvan zing ik niet
Die is te mooi en te edel voor dit lied
Over jouw liefde, daarvan zing ik niet
Die is te rijk en te groot voor mijn vergank'lijk lied
Ik zing van verlangen, al dan niet vervuld
Een kwestie van geluk en van geduld
Ik zing van het lichaam, de drankzucht, de seks
Door zulke duivels word ik graag behekst
Maar over jouw liefde, daarvan zing ik niet
Die is te mooi en te edel voor dit lied
Over jouw liefde, daarvan zing ik niet
Die is te rijk en te groot voor mijn vergank'lijk lied
Ach, wat de toekomst biedt
Die dwaze menselijkheid
Te vlassen in de tijd
Vergank'lijk lied
Maar 't swingt wel als een tiet
Dat beeld bevalt me wel
Ik ben devoot van tieten
Ik zing van de leegte, het menselijk tekort
Het vrolijk liedje dat het nooit wat wordt
Ik zing van de kosmos, mens en maatschappij
Een zanger, die gaat nergens voor opzij
Maar over jouw liefde, daarvan zing ik niet
Die is te mooi en te edel voor dit lied
Over jouw liefde, daarvan zing ik niet
Die is te rijk en te groot
Te diep, te verheven
Onmogelijk te vangen in mijn vergank'lijk lied